dinsdag 22 november 2011

Twee nieuwe boeken over metta en karuna: Noah Levine en Frits Koster / Jetty Heynekamp

Bij Asoka zijn zeer kort na elkaar twee nieuwe boeken uitgebracht over ‘metta’, het Pali-woord dat meestal als ‘liefdevolle vriendelijkheid’ wordt vertaald. Beide hebben dat woord overigens niet in de titel; dat vind ik jammer, daarover hieronder meer.

Mildheid
Geleide meditatie-oefeningen voor vriendelijkheid en compassie

door Frits Koster en Jetty Heynekamp
isbn: 9789056702687
Een boekje met bijbehorende CD’s; en een website

en
Het hart van de revolutie
Boeddha's radicale lessen over vergeving, compassie en vriendelijkheid

door Noah Levine
isbn: 9789056702762
Dit boek is overigens nog niet uit, ik heb het Engelse origineel (The Heart of the Revolution) gelezen en ga ervan uit dat vertaler Frank Uyttebroeck (website) het getrouw in het Nederlands heeft weergegeven. [Begin december is het inmiddels wel uit; J.R.]

Nadat het uit de Theravada afkomstige ‘vipassana’ de laatste 25 jaar breed bekend en toegepast is geraakt in het geseculariseerde ‘mindfulness’, gaat dat nu met het uit dezelfde bron afkomstige ‘metta’ gebeuren.
Eigenlijk niet alleen met ‘metta’, maar ook met de tweede van de vier Brahmavihara’s: ‘karuna’, meestal vertaald als ‘compassie’ of ‘mededogen’. Zie Wikipedia of de kortere Nederlands versie. Zelf heb ik de contemplaties (wat anders dan meditaties, namelijk een soort diep denken) van Nyanaponika altijd gewaardeerd, al doen ze wat ouderwets aan.

Eerder is bij Asoka al een vergelijkbaar boek uitgekomen:
Liefdevolle vriendelijkheid - Een ander perspectief op geluk door Sharon Salzberg. Hierin komen ook – kort - de laatste twee Brahmavihara’s als meditatievorm aan de orde: mudita (mede-vreugde) en upekkha (gelijkmoedigheid)
Helemaal nieuw is de aandacht voor metta ook weer niet, meer dan vijf jaar geleden gaven Jotika Hermsen en de helaas overleden Khanti Nouwen al retraites met veel oefeningen hiervoor..

Zelf kan ik deze meditatie goed gebruiken, ik ben van nature niet zo liefdevol, eerder wat autistisch en de cosmos (voor minder doe ik het niet) ziend als een vijandige omgeving.

Metta (en karuna) moet je doen, in meditatievorm èn in het dagelijks leven.
Genoemde boeken bieden daar prima instructies voor. Ik ga ze niet samenvatten of verder uitleggen.
De stijl en het taalgebruik is nogal verschillend: de Noord-Nederlandse nuchterheid van Koster en Heynekamp, het pathetische quasi-revolutionaire van Levine en de zelfhulp-stijl voor meer tobberige mensen van Salzberg (oh mijn god, mensen tobbers noemen, ben ik wel mild genoeg?)
Ze zijn alledrie lief, zeker ook het boek van Levine is dat, die cultiveert het ‘ruwe bolster blanke pit’-imago wel wat sterk. En ze zijn praktisch.

De afgelopen weken heb ik nog een andere tekst over metta gelezen, veel revolutionairder voor mij
Namelijk ‘The Buddha’s Positive Values: Love and Compassion’ in ‘What the Buddha Thought’ van Richard Gombrich. (Een andere tekst over dezelfde ontdekking – zo noemt hij het m.i. terecht – van Gombrich is hier te lezen)

De strekking ervan: het ‘zich bevinden' (Brahmavihara’s zijn immers ‘verheven toestanden’) in metta en karuna kan op zichzelf leiden tot het bereiken van nirvana; ‘ontwaken’ noem ik dat bij voorkeur. En dit feit, onderbouwd met teksten uit de Sutta’s, werd in het vroege boeddhisme en wordt bij de huidige Theravada-orthodoxie niet onderkend. Het gaat niet om een negatieve deugd – geen haat en agressiviteit – maar om een positieve. De kritiek van het Mahayana-boeddhisme dat het dat wat nu Theravada heet, ontbreekt aan compassie, dat het egocentrisch is, klopt dus niet.

Metta-meditatie is dus niet zomaar een hulp-methode, ter ondersteuning van ‘echte’ meditatie (vipassana of samatha); of ter afsluiting van een sessie.
Maar het is een eigen methode, direct gericht op kunnen ‘ontwaken’, in dìt leven als ik Gombrich goed begrijp. Langzamerhand denk ik dat ‘metta’ een derde vorm van mediteren genoemd kan worden, naast vipassana en samatha dus, d.w.z. naast gerichtheid op ‘inzicht’ en ‘absorptie’.

Voor mij is vooral de vraag interessant met welk doel men metta beoefent ?
Met een seculier (werelds) doel of soteriologisch (gericht op verlichting/ontwaken) ?
En de vraag: liggen die doelen in elkaar verlengde ? Is het op seculier niveau meer liefdevolle vriendelijkheid hebben een aanzet tot het religieuze doel daarachter ?
Daarover heb ik twijfel, net als bij vipassana ten opzichte van mindfulness, nu ook bij de metta-meditatie.
Geen twijfel mogelijk: metta-beoefening helpt mensen milder en dus gelukkiger te maken, en dat is positief (zover ben ik inmiddels al wel), maar brengt dat het bereiken van het religieuze doel dichterbij? Kan de wens om (binnen samsara) gelukkig te worden, losgelaten worden? Ik hoop het.

Nog milder zou ik worden als iets gedaan wordt met mijn al eerder gedane suggestie dat de therapeuten en coaches die er gebruik van maken in hun werk, een procent van hun omzet storten in een Dhamma-fonds, (‘Boema’ noem ik het, zoals de Buma er is voor muziek-uitvoeringen); tenslotte zijn mindfulness en (geseculariseerde) metta schatplichtig aan het boeddhisme.
Want ik heb twijfel hoe het gaat met het boeddhisme in Nederland als over een jaar of tien deze meditievormen weer uit de mode en uit het therapeutische repertoire zijn verdwenen? Wie kan er dan nog in biblioteken etc tussen alle tientallen zelfhulpteksten het authentieke Theravada-pad terugvinden?

Frits Koster zegt dat (zijn) mildheid-meditatie religie-overstijgend is; dat vind ik een beetje een moeilijk begrip. A-religeus of seculier is wat anders. Als ik ‘religieus’ typeer als: bezig zijn met vragen naar zin van het leven, (en de dood), en bezig zijn met rituelen om er samen iets van te maken, weet ik niet wat religie-overstijgend is. Wat wordt dan overstegen?
Bij Salzberg is het onderscheid seculier-religieus niet goed te maken, het is een soort buddhism-lite.
De boeddhistische wortels krijgen bij Noah Levine meer aandacht; dat vermoed ik althans want de regel die hij zichzelf opgelegd lijkt te hebben, hippe taal (vast een fout woord) te gebruiken, verbloemt juist.

vrijdag 18 november 2011

Een uit boeddhisten bestaande programmaraad voor de BOS als imprint van de VPRO

De afgelopen week konden we berichten lezen van de samenwerking tussen de BOS en de VPRO, die – volgens de wens van de minister - bedoeld moet zijn uit te monden in een fusie, of beter gezegd: overname.
Een beetje vreemd daarbij is de opmerking van VPRO-directeur Lennart van der Meulen in www.nu.nl van 14 november: ''We vinden de missie van de BOS te ver weg staan van de VPRO. Het gaat ons een stap te ver om vertegenwoordigers van de Boeddhistische Unie Nederland op te nemen in het VPRO-bestuur.''
Hoe dan ‘de missie van de BOS’, of liever gezegd: de Dharma herkenbaar in de programma’s, gegarandeerd gaat worden, is mij onduidelijk. Reden voor mij daarover – op persoonlijke titel - een brief te schrijven aan de instantie die daarover gaat: het Commissariaat voor de Media.
Hierbij een afschrift.


Amersfoort, 17 november 2011

Geachte dames en heren van het Commissariaat

Deze brief schrijf ik, zoals meer brieven in het verleden aan u, op persoonlijke titel als betrokken boeddhist.
De vraag die ik u hierbij wil stellen is: voldoet de Participatieraad van de Boeddhistische Omroep Stichting (BOS) op dit moment - van samenwerking die vermoedelijk overgaat in fusie met de VPRO - aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden als ´onafhankelijke programmaraad´ ?
Een eventuele vervolgvraag is hoe en wanneer het het juiste moment is deze eisen op te leggen?

ToelichtingIn haar brief `Uitwerking regeerakkoord onderdeel media´ van juni 2011 schijft minister Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart op pagina 19:
Het kabinet treft voor de 2.42-omroepen de volgende overgangsregeling. De genootschappen brengen in de huidige erkenningsperiode (2010-2016) hun omroepactiviteiten onder bij een aanverwante omroepvereniging. Voor degene die
geen natuurlijke partner hebben, geldt dat aansluiting bij de NTR verplicht is. Dit betekent dat de omroepactiviteiten opgenomen worden in de organisatie van de omroep of de NTR. De genootschappen houden hun redactionele onafhankelijkheid. Deze kan bijvoorbeeld geborgd worden door een onafhankelijke programmaraad en een redactiestatuut. Het is aan de betrokken partijen om in samenspraak met het Commissariaat voor de Media aan deze verplichting invulling te geven
. (vet door mij aangebracht, J.R.)

Hieruit begrijp ik dat reeds nu, bij de huidige vorm van samenwerking tussen BOS en VPRO er zo´n programmaraad dient te zijn die aan uw eisen dient te voldoen. De BUN, het (kerk)genootschap in de zin van art 2.42 Mediawet is geen partij in deze samenwerking, zo lijkt het.
Naar mijn mening voldoet de huidige Participatieraad (PAR) nog niet aan deze eisen.
Hieronder mijn suggesties, uitgaand van het (nog) bestaan van de BOS als rechtspersoon.

In de Statuten van de BOS staat hierover:
Participatie Raad.
Artikel 16
.
1. Er is een Participatie Raad. De functie van de Participatie Raad is om, ten behoeve van het directe contact met de stichting, een platform te vormen voor alle boeddhisten in Nederland. De Participatie Raad streeft ernaar een afspiegeling te zijn van de variëteit van de Boeddhistische stromingen en tradities in Nederland.
2. De Participatie Raad adviseert het bestuur gevraagd en ongevraagd.
3. De Participatie Raad heeft tenminste tien en ten hoogste vijfentwintig leden.
4. De Participatie Raad bestaat uit representanten van Boeddhistische stromingen en tradities in Nederland. Deze personen dienen aan de volgende criteria te voldoen: onderschrijving van deze statuten; representatief zijn voor hun stroming/traditie, goed contact hebben met hun stroming/traditie en bereid zijn om dit contact tweezijdig actief vorm te geven; kennis van zaken hebben betreffende hun eigen stroming/traditie.
5. De leden van de Participatie Raad worden, rekeninghoudend met de in dit artikel genoemde criteria, benoemd en ontslagen door de Participatie Raad.
6. De leden van het uitvoerend bestuur zijn aanwezig bij de vergaderingen van de Participatie Raad.


Deze regels dienen te worden aangescherpt, ze zijn in de praktijk veel te vrijblijvend.
A. De onderwerpen waarover het BOS-bestuur verplicht advies moet vragen, moeten worden benoemd (zo is de Zendmachtigingsaanvraag 2010-2015 niet ter advisering aan de PAR voorgelegd).
De PAR in de functie van onafhankelijke programmaraad zal moeten kunnen bewaken dat de omroep zich wat betreft de BOS-uren aan zendtijd beperkt tot de specifiek levensbeschouwelijke (in ons geval dus boeddhistische) taken, zoals het kabinet voorschijft op pag 18 van de brief van de minister.

B. Verder moet worden geregeld op welke wijze het bestuur met de adviezen omgaat: schriftelijk en beargumenteerd.

C. Ook moet de invloed van de “leden van het uitvoerend bestuur “ (lees: de directeur) in de PAR aan banden worden gelegd.

D. Tenslotte moet geregeld worden op welke wijze (met trots gemeld op pag. 4 in de Zendmachtigingsaanvraag 2010-2015 aan het Commissariaat voor de Media maar verder altijd ongenoemd gelaten gehouden) ongeorganiseerde boeddhisten tot de PAR kunnen toetreden. Ik citeer: “...Deze participatieraad staat ook open voor niet-BUN aangesloten boeddhistische centra en bovendien kunnen niet-georganiseerde individuen op uitnodiging zitting nemen in dit adviserende orgaan."


Graag uw mening over deze suggesties

Hoogachtend,

J.W. Romeijn
... (adres)


PS
Ter informatie stuur ik de antwoorden die ik van het ministerie heb gekregen op een tweetal vragen van mij; het antwoord op m'n eerste vraag is eigenlijk een beetje genant; het antwoord op de tweede vraag begrijp ik niet omdat de minister in haar brief aan de Kamer spreekt over een 'overgangsregeling' die dus nu reeds zou moeten gelden.

Uw vragen over Kamerbrief media - kenmerk 329230‏
Dienstposbus Burgervragen 3-10-2011

Geachte heer Romeijn,

In uw e-mail van 8 september jongstleden, gericht aan de directie Media, geeft u aan dat u in verwarring bent gebracht door een bepaalde passage in de Kamerbrief 'Uitwerking regeerakkoord onderdeel media'. Daarin leest u dat (kerkelijke) genootschappen zelfstandig blijven, maar dat ze wel overeenkomsten met één van de acht toekomstige omroepen moeten sluiten. U vraagt of u deze passage daarmee mee goed hebt geinterpreteerd, want het gaat volgens u niet om een (kerk)genootschap, maar om de door zo'n genootschap gestichte omroep die ondergebracht moet worden.
Daarnaast wilt u weten of de directie van een 2.42-omroep danwel het bestuur van het genootschap in de toekomst de onafhankelijke programmaraad mag invullen.
Om met uw eerste vraag te beginnen; u hebt gelijk. Ik kan mij uw verwarring voorstellen, want de bewuste passage is enigszins ongelukkig geformuleerd. U hebt het dus goed gecorrigeerd, het gaat om de omroepactiviteiten, niet het genootschap zelf..
Uw tweede vraag kan ik helaas nog niet beantwoorden. Op dit moment is de directie Media de Kamerbrief aan het uitwerken in een wetsvoorstel. Die bevat de praktische uitwerking van de grote lijnen in de mediabrief. Het wetsvoorstel zal naar verwachting rond het zomerreces van 2012 naar de Tweede Kamer gestuurd worden. Tegen die tijd zal er dus ook meer duidelijkheid zijn over de invulling van de programmaraden.
Ik hoop dat ik u hiermee voldoende geïnformeerd heb.

Met vriendelijke groet,
Rivka Staudt
afdeling Bestuur en Burger
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

dinsdag 15 november 2011

Reageren op berichten is nu mogelijk; en suggesties zijn welkom

Ik had over het hoofd gezien dat standaard het kunnen plaatsen van reacties 'uit ' staat bij deze blogger.
Dat heb ik veranderd; het kan nu, voorlopig zonder woord-verificatie.
Reacties zijn altijd welkom, mits ze met het onderwerp van m'n blog te maken hebben. Off-topic reacties zal ik waarschijnlijk verwijderen.

Verder heb ik wat suggesties gekregen over thema's van te plaatsen onderwerpen. Die suggesties zijn welkom.
Ook teksten waarvan u vindt dat ze openbaar zouden moeten zijn, kunt u mij mailen (jwromeijn at hotmail dot com); uiteraard beslis ik zelf over wel of niet publiceren.

vrijdag 11 november 2011

Het advies 'Boeddhisme als richting' van de Onderwijsraad - en het ontbreken van reacties daarop

Een jaar geleden bracht de Onderwijsraad – het belangrijkste adviesorgaan van de minister van Onderwijs – een advies uit onder de titel ‘Boeddhisme als Richting’. Op basis van dit advies besloot de minister dat er geen boeddhistische basisschool mag komen.
Formeel geldt dit advies wellicht alleen de Onderwijswetten, maar gezien de strekking zullen ook andere overheidsdelen er door geraakt worden, zeker als er van een subsidiererelatie met OC&W sprake is, zoals een boeddhistische ambtsopleiding.

Ik zal de niet-puur-bestuurlijke delen van dit advies samenvatten en er wat kommentaar op geven.
Eerst wil ik er echter m’n verbazing over uitspreken dat het afgelopen jaar geen boeddhist of boeddhistische organisatie op dit advies heeft gereageerd. De strekking immers is dat het boeddhisme in Nederland geen richting is (op basis waarvan een subsidierelatie acceptabel is).
De Mandalaschool heeft wel beroep bij de Raad van State aangetekend tegen het negatieve besluit van de minister maar mijn indruk is dat dat vooral bestuurlijk van aard was en nauwelijks inhoudelijk. Dat beroep is inmiddels – door geldgebrek – ingetrokken (zie hier).
Maar tot een fundamentele weerlegging van het advies voelde kennelijk niemand in Nederland zich geroepen.


Relevante passages uit de samenvatting van het advies (zoals verwoord in pag. 7 en 8)

Dit advies geeft een antwoord op de vraag van de minister van OCW (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) of het boeddhisme is te beschouwen als richting, zoals genoemd in de onderwijswetten. De concrete aanleiding vormt het voornemen van de gemeente Amsterdam om een bijzondere basisschool op boeddhistische grondslag
op het gemeentelijk plan van scholen te plaatsen.
De raad hanteert bij de beantwoording een aantal criteria zoals die gevormd zijn in uitspraken van de rechter en in andere raadsadviezen over de richting van (nieuw te stichten) scholen. Beslissende ijkpunten zijn daarbij de vraag of de grondslag die wordt opgevoerd is te beschouwen als godsdienst of levensovertuiging, of er voldoende uitwerking plaatsvindt in de statuten, of er sprake is van een – zoals de rechter het heeft geformuleerd – aan het onderwijs “ten grondslag liggende geestelijke stroming die zich in een binnen Nederland waarneembare beweging openbaart en ook op andere terreinen van het leven doorwerkt” en tot slot of er voldoende draagvlak is.
...
Getoetst aan de criteria is het op de eerste plaats duidelijk dat het boeddhisme een (wereld)godsdienst of levensbeschouwing is. Het boeddhisme kent een zeer gevarieerde invulling. Als de raad het goed ziet is in de beleving van ‘westerse’ boeddhisten eerder sprake van een levensbeschouwing (een wijze van leven) dan een
godsdienst. De raad heeft geen oordeel of het boeddhisme nu als godsdienst of levensbeschouwing is op te vatten; het volstaat dat er voldoende onderscheid is ten opzichte van andere richtingen en dat het niet gaat om een pedagogische stroming.
...
Ten aanzien van het criterium voldoende waarneembare stroming in de Nederlandse samenleving is op te merken dat deze vraag lastig is te beantwoorden, omdat betrouwbare cijfers over het precieze aantal boeddhisten ontbreken. Er bestaan ook geen duidelijke, centraal vastgelegde criteria om uit maken wanneer en op welke
wijze iemand tot het boeddhisme gerekend kan worden (dit is met name een zaak van zelfdefinitie). Omdat de omvang van boeddhistische stroming onduidelijk is, vindt de raad het van belang dat er bestaande instituties zijn voor verschillende activiteiten en leeftijden die wijzen op een bewezen inbedding in de Nederlandse samenleving.
Dit kan als borging worden beschouwd voor de toekomstige continuïteit van activiteiten in het onderwijs (voldoende en blijvende aanwas in leerlingental en in personen betrokken bij het bestuur en de organisatie).
Er is weliswaar sprake van een (kleine) omroep en er zijn enkele geestelijke verzorgers actief in gevangenissen, maar de raad vindt dat onvoldoende om te spreken van ‘een waarneembare stroming’. Er zijn bijvoorbeeld nog geen zelfstandig georganiseerde jongeren-/studentenorganisaties, politieke verbanden of specifieke zorg- of bejaardenvoorzieningen.
...
De raad adviseert de minister het boeddhisme niet te erkennen als richting zoals bedoeld in de WPO. Deze constatering geldt voor dit moment. Het is volgens de raad goed mogelijk dat in de toekomst de conclusies anders kunnen zijn, mits de brede maatschappelijke inbedding, de statuten en het draagvlak voldoende vorm hebben gekregen.



Kommentaar

Veel van wat de Onderwijsraad in dit advies zegt, is voor mij duidelijk:
Dat aantal boeddhisten discussiepunt is, is een understatement. Het aantal geclaimde boeddhisten is in diverse aanvragen de recente tijd veel te hoog geweest: wel vijf tot tien maal te hoog, de strijd daarover is bitter (geweest).
En een groot deel van degenen die boeddhist genoemd kan worden, participeert inderdaad niet in een groep (sangha genoemd), zodat velen niet in een religieus genootschap (een landelijke organisatie) gerepresenteerd worden; het is de vraag of zij dan wel behoefte hebben aan een boeddhistische voorziening, bijvoorbeeld van onderwijs of gezondheidzorg.
Dat er geen zelfstandig georganiseerde jongeren-/studentenorganisaties, politieke verbanden of specifieke zorg- of bejaardenvoorzieningen zijn, vind ik veel minder problematisch. Het boeddhisme is inderdaad geen zuil in de traditionele eerste-helft-twintigste-eeuw-zin; maar: so what ? Die waren er in de boeddhistische Aziatische landen ook niet.
Wel wordt een standpunt van het boeddhisme op actuele politieke en maatschappelijk thema’s soms pijnlijk gemist en ontbreekt er iets als boeddhistische journalistiek.
Het feit dat er geen duidelijke, centraal vastgelegde criteria bestaan om uit maken wanneer en op welke wijze iemand tot het boeddhisme gerekend kan worden, omdat dit is met name een zaak van zelfdefinitie, vind ik geen probleem: ook dit is juist kenmerkend voor het boeddhisme (in Azië).
Veel belangrijker – en slechts indirect in dit advies aan de orde komend – is dat er in Nederland nauwelijks of niet van HET boeddhisme gesproken kan worden. De verschillen tussen de drie grote tradities (Theravada, Zen en Tibetaans boeddhisme) zijn aanzienlijk en daarbinnen zijn er ook weer allerlei varianten. Ik denk dat de verschillen groter zijn dan in andere religies, in Nederland beoefend. Wat daarbij extra compliceert is dat discussie daarover tussen de beoefenareen nauwelijks plaatsvindt: men kent elkaars traditie niet en lijkt er ook niet in geïnteresseerd.
Samengevat: HET boeddhisme in Nederland heeft geen identiteit, is diffuus; dat is voor een individu die een van de vormen ervan beoefent, geen probleem; dat wordt pas een probleem in interactie met de overheid die graag met duidelijke entiteiten om gaat. Het georganiseerde boeddhisme moet met dit dilemma om kunnen gaan.

Mijn conclusie: '
Voordat er weer een aanvraag wordt gedaan bij de overheid voor een boeddhistische voorziening, moet eerst serieus een antwoord op dit advies van de Onderwijsraad geformuleerd en intern bediscussieerd worden.

Joop


Bijlage: inhoudsopgave van het advies

Samenvatting 7

1 Aanleiding, adviesvraag en adviescriteria 9
1.1 Aanleiding en adviesvraag: aanvraag door Stichting Mandalaschool in Amsterdam 9
1.2 Toetsingscriteria: jurisprudentie en eerdere adviezen rond richtingsaanvragen 9
1.3 Opbouw van het advies 10

2 Boeddhisme als stroming in de Nederlandse samenleving 11
2.1 De boeddhistische godsdienst of levensbeschouwing en het perspectief van onderwijs 11
2.2 Aantal boeddhisten in Nederland en boeddhistische organisaties 13
2.3 Erkenning door de overheid 14

3 Toetsing op de richtingscriteria 16
3.1 Toetsing aan de omschrijving van godsdienst of levensbeschouwing 16
3.2 Toetsing van de statutaire grondslag 17
3.3 Toetsing aan het element van voldoende maatschappelijke doorwerking en draagvlak 17
3.4 Conclusie: geen richting als bedoeld in de onderwijswet 18

4 Conclusies en aanbevelingen 19
4.1 Conclusies 19
4.2 Aanbevelingen aan de minister 20

Afkortingen 22
Literatuur 23
Geraadpleegde personen 24

Wat is "kritisch boeddhisme"? - En geloof ik dan in de "BoeddhaNatuur" ? Deel 2

M’n vorige blog over BoeddhaNatuur (en critisch boeddhisme) kan ik samenvatten met:
Volgens sommige Mahayana-verdedigers is het begrip ‘BoeddhaNatuur’ niet strijdig met de anatman-gedachte. Want dit begrip moet niet ontologisch begrepen worden. Het is bedoeld als vaardig hulpmiddel (skilful means, upaya), vooral bestemd voor boeddhisten die bang zijn voor de leegte (sunyata).
Sommige Mahayana-teksten en sommige (Zen-)boeddhisten gaan veel verder, bij hen is ‘BoedhaNatuur’ niet louter een conceptueel en didactisch hulpmiddel maar een positieve realiteit.

Nu is boeddhisme volgens mij niet voor bange mensen. Ik ben in ieder geval minder bang voor de leegte dan voor de idee, cosmisch met alles verbonden te zijn. Voor mij werkt kennelijk deze upaya niet.
Met dit in het achterhoofd ga ik terug naar het vroege boeddhisme en m’n vipassana meditatie.
Theravadins zijn het er niet over eens of de Boeddha (d.w.z. de Pali Canon) het over BoeddhaNatuur heeft gehad; hoogstens in andere woorden dan.

Er is één tekst die éénmaal – in de duizende pagina’s Sutta-teksten – voorkomt en er een beetje op lijkt, in Anguttara Nikaya 1:49

Pabhassara (Helder)

"Helder, monniken, is de geest (citta). En het is bevuilt door inkomende bezoedelingen."

"Helder, monniken, is de geest (citta). En het is bevrijdt van inkomende bezoedelingen."

"Helder, monniken, is de geest (citta). En het is bevuilt door inkomende bezoedelingen. De ongeïnstrueerde doorsnee persoon onderscheidt dat niet, als het aanwezig is, daarom zeg ik jullie dat - voor de ongeïnstrueerde doorsnee persoon - er is geen ontwikkeling van de geest (citta)."

"Helder, monniken, is de geest (citta). En het is vrij van inkomende bezoedelingen. De goed geïnstrueerde leerling van de Nobelen onderscheidt dat, als het aanwezig is, daarom zeg ik jullie dat - voor de goed geïnstrueerde leerling van de Nobelen - dat er ontwikkeling is van de geest (citta)
."

(Nederlandse vertaling door Django Vaal naar de Engelse van Thanissaro Bhikkhu)

Met name Thaise woudmonniken zien ´citta´ hierin een betekenis die veel lijkt op ´BoeddhaNatuur´
Ajahn Chah bijvoorbeeld in zijn talk , ´A Taste of Freedom´ :
"Our practice is simply to see the Original Mind. So we must train the mind to know those sense impressions, and not get lost in them. To make it peaceful. Just this is the aim of all this difficult practice we put ourselves through.
...
The human mind, the mind which the Buddha exhorted us to know and investigate, is something we can only know by its activity. The true 'original mind' has nothing to measure it by, there's nothing you can know it by. In its natural state it is unshaken, unmoving. When happiness arises all that happens is that this mind is getting lost in a mental impression, there is movement. When the mind moves like this, clinging and attachment to those things come into being.


Andere Theravada-monniken menen van niet. Bhikhu Bodhi wijst bv op de kontekst van deze tekst; hij zegt “... The fact that this expression ´luminous mind´ does not signify any ´eternal and pure mind-essence´ is evident from the preceeding text, in which the mind is said to be extremely fleeting and transitory

Thanisarro Bhikkhu gaat een stap verder; bij zijn vertaling geeft hij als voetnoot:
This statement has engendered a great deal of controversy over the centuries. The commentary maintains that ´mind´ here refers to the bhavanga-citta, the momentary mental state between periods when the mental stream adverts to objects, but this statement raises more questions than it answers.
...
A more reasonable approach to understanding the statement can be derived from taking it in context: the luminous mind is the mind that the meditator is trying to develop. To perceive its luminosity means understanding that defilements such as greed, aversion, or delusion are not intrinsic to its nature, are not a necessary part of awareness. Without this understanding, it would be impossible to practice. With this understanding, however, one can make an effort to cut away existing defilements, leaving the mind in the stage that MN 24 calls ´purity in terms of mind.´ This would correspond to the luminous level of concentration described in the standard simile for the fourth jhana:...
From this state it is possible to develop the discernment that not only cuts away existing defilements but also uproots any potential for them to ever arise again. Only in the stages of Awakening that follow on those acts of discernment would ´consciousness without feature´ be realized.


In een essay genaamd ‘Freedom from Buddha Nature' gaat hij daar nader op in.
Ook de blogger Jayarava – waarbij ook het Pali-origineel te vinden is, zegt hier verstandige dingen over.

Het is opvallend dat sommige Westerse vipassana-leraren, ook degenen die een duidelijk Theravada-achtergrond hebben, de duidelijk niet in de Pali Canon voorkomende term BuddhaNatuur toch gebruiken.
Paul Boersma - in het tijdschrift Simsara (mei 2008)- zegt: “Boeddhanatuur werd vanaf de derde eeuw na Christus in het Mahayana boeddhisme een belangrijk begrip, niet alleen voor de theorie maar ook voor de praktijk.
De Vipassana-meditatie die wij allen beoefenen is afkomstig uit de Theravada traditie, maar ik behoor niet tot degenen die zich uitsluitend willen beroepen op de zogenaamde oorspronkelijke ware leer. Integendeel, ik ben me ervan bewust dat sommige aspecten veel beter uitgewerkt worden in Mahayana geschriften dan in wat we nu nog over hebben van het vroege boeddhisme (voornamelijk Theravada). Dat geldt met name voor de metafysische aspecten van de boeddhistische leer
.”

Een boek van een van degenen die vipassana (insight meditation) in het westen hebben geïntroduceerd, Jack Kornfield heeft zelfs als titel 'Your Buddha Nature' Zo zijn er tal van voorbeelden te vinden.
Veel van deze auteurs/leraren wijzen erop dat deze kern, dit ‘goddelijk principe’ welhaast, in de meditatie kan worden ervaren.

Ik kan niet veel meer dan zeggen dat ik deze ervaring niet heb; dat roept wel de interessante vraag op of je in iets moet geloven om het te ervaren ? Het zou me niets verbazen als dat zo is.
In ieder geval ervaar ik wel – een enkele keer – de leegte als vorm van de dingen zoals ze werkelijk zijn. Dat komt mogelijk mede doordat ik veel over deze ‘Middenweg’ (Madhyamaka) heb gelezen en gecontempleerd; van Nagarjuna maar ook van een Theravadin zoals Buddhadasa Bhikkhu trouwens, zie bv z´n tekst over Emptiness.

Resteert de vraag of het verstandig is naar Westerse boeddhisten of vipassana-meditatoren toe de term BoeddhaNatuur te gebruiken. Ik denk van niet; niet omdat het de vraag is of ziets als BoeddhaNatuur objectief bestaat, maar omdat het het vertrouwen geeft dat er grond onder de voeten mogelijk is of te bereiken is. En ik denk dat dat vertrouwen een illusie is.
Wellicht krijg ik met deze voorkeur van ‘Leegte’ boven ‘BoeddhaNatuur’ het verwijt dat dit een kille benadering is. Waar blijft de compassie, het besef van het inherent goede in mij, in alle levende wezens?
Liever dan deze begrippen stel ik de empathie centraal. Daar wil ik binnenkort over schrijven, waarbij ook de betekenis van spiegel-neuronen aan de orde komt. Empathie voor de door anderen voortdurend ervaren dukkha, als fundamenteel niet-non-dualistisch begrip.

Joop

donderdag 3 november 2011

Wat is "kritisch boeddhisme"? - En geloof ik dan in de "BoeddhaNatuur" ? Deel 1

In de negentiger jaren kwam in het Japanse boeddhisme een meningsverschil dat tientallen jaren had gebroed tot uitbarsting en verbreidde zich over de wereld. Het begon met een discussie over sociale discriminatie binnen de Soto-Zen school; volgens sommigen werd er door boeddhisten stilzwijgend en soms openlijk steun te geven aan een verscheidenheid van Japanse tradities en praktijken die vrouwen, armen en etnische minderheidsgroepen discrimineren of ze benadelen. Door na te denken over hun ervaringen met deze groep gingen Matsumoto en Hakayama Noriaki kritiek leveren op het Japanse boeddhisme, die een steeds breder terrein besloeg. Zaten er - zo vroegen zij zich af - in de Japanse interpretatie van het boeddhisme niet onjuistheden waardoor onderdrukkende sociale gebruiken konden ontstaan en waardoor ook de rol van sommigen boeddhisten in Japan's agressie in de Tweede Wereldoorlog te verklaren valt?

Kritisch boeddhisme’ is ook een ‘terug naar de bronnen’, het verwijderen van lagen opportunisme en machtsdenken en het opnieuw waarderen van de ethische dimensie, die bij het Zen-boeddhisme nogal verwaarloosd is. In die zin kan de stelling van de Japanse critici begrepen worden: het boeddhisme is per definitie kritisch, ook in de zin van “onderscheidend”.

Eén van de meest hete hangijzers in de analyse van deze kritische boeddhisten was dat de leer van de BoeddhaNatuur niet boeddhistisch is, maar bij een soort volksspiritualiteit hoort. Ook de ‘non-dualiteit’ zoals in de Vimalakirti Sutra geleerd, is onacceptabel.
Een deel van teksten uit deze discussie is vertaald in het boek 'Pruning the Bodhi Tree', en riep ook in angelsaksiche landen nogal wat discussie op. Aan Nederland ging die discussie voorbij.
Pruning the Bodhi Tree – The Storm over Critical Buddhism
Edited by Jamie Hubbard & Paul L. Swanson.
University of Hawaií Press, 1997

Ik beperk me hier overwegend tot een korte beschrijving van een paar hoofdstukken uit dit boek.
De vraag wat “BoeddhaNatuur” eigenlijk is, is niet zo eenvoudig te beantwoorden, er is in de loop van de tijd nogal wat - verschillends - in dit concept gestopt: van zeer feitelijk tot zeer transcendent en mystieks.
Een kort overzicht biedt http://nl.wikipedia.org/wiki/Boeddha-natuur. Uitgebreider is de engelse versie in http://en.wikipedia.org/wiki/Buddha-nature; hier wordt ook het concept “tathagata-garbha” gebruikt, afgezien van subtiele verschillen een synoniem van het concept “BoeddhaNatuur”.

Eerst het hoofdstuk “The Doctrine of Tathagata-garbha Is Not Buddhist” door Matsumoto Shirõ
Deze doctrine is niet boeddhistisch omdat hij essentialistisch en monistisch is en op atman-denken gebaseerd. En, zoals we weten, is juist het kenmerk van het boeddhisme de idee van niet-zelf (anatta)
Boeddhistisch daarentegen – zo licht Paul Swanson in een eerder hoofdstuk toe – is de leer niet-zelf en die van de causaliteit (pratityasamutpada). Deze leer is niet die van de universele wederzijdse afhankelijk en niet-temporale causaliteit zoals later ontwikkeld maar die van de twaalfvoudige keten, zich afspelend ìn de tijd, van het afhankelijk ontstaan.
Matsumoto heeft geen probleem met de stelling dat alle levende wezens een Boeddha zouden kunnen worden; zijn probleem begint bij de vervolgstap dat deze mogelijkheid dan al als kern of embryo in alle levende wezens aanwezig is; en al helemaal met de daarop volgende stappen dat alle levende wezens dus BoeddhaNatuur hebben en dus in essentie al Boeddha zijn. Het probleem zit juist in het begrip `Natuur` (hier te begrijpen als ´aard´, ´essentie´), door hem genoemd het ´dhatu´-begrip dat hij bestrijdt.
Het is een inside-discussie tussen Zen/boeddhisten maar hij beschrijft ook hoe ”He (Hakamaya Noriaki) sees Dõgen’s thought to entail a fundamental critique of the ideas of original enlightenment and tathaqgata-garbha, and proceeds to dramatize how, in the later history of the Sõtõ sect, this fundamental position of Dõgen was twisted and changed into teaching the very thing its originator had criticized.

Een antwoord hierop wordt gegeven door Sallie King in het hoofdstuk “The Doctrine of Buddha-Nature Is Impeccably Buddhist”. (ïmpeccably betekent: onberispelijk). Haar verdediging is als volgt:
Men moet kijken hoe termen als BoeddhaNatuur functioneren in teksten die men bestudeert. Ze ontkent niet dat het concept BuddhaNatuur een atman-karakter heeft; maar, de Buddha-Nature Treatise (die zij als belangrijkste bron gebruikt) legt de term ´atman´ juist in termen van mainstream Mahayana-denken. `Atman´ betekent hier de ware, essentiële, aard van alle dingen.
Ook ‘pratityasamutpada’ krijgt de waardering die het verdient, vooral in de vorm van ‘sunyata’ (leegte) als konsekwentie ervan.
Daarmee komen we bij de kern van haar betoog: veel boeddhisten zijn bang voor het begrip ‘sunyata’, zijn bang voor de leegte; ze ervaren het als nihilisme. Sunyata is natuurlijk niet nihilistisch; maar als vaardig middel (skilful means, upaya) voor mensen die deze angst hebben, wordt dan in plaats daarvan het begrip `BoeddhaNatuur´ gebruikt.

[Even een zijspoor: in de Westerse filosofie valt soms de term “horror vacui”, als uitdrukking voor de onzekerheid van de mens, die niet kan leven met twijfel en onzekerheden en niet ingevulde vraagtekens. Volgens deze redenering probeert de mens op elke vraag een passend antwoord te vinden en voor alles een verklaring te zoeken. Kennelijk hadden sommige Aziatische mahayanisten deze horror vroeger ook.]

De conclusie van Sallie King dat de stelling dat het concept BuddhaNatuur essentialistisch (dhatu-vada is hier de gebruikte term) is, onjuist is.
Want ´BoeddhaNatuur´ is een soteriologisch (ongeveer: op ´ontwaken´ of op ´transformatie´ gericht) concept en is ontologisch neutraal.
Daarmee heeft het concept ´BoeddhaNatuur´ opnieuw een onschuldig karakter gekregen, maar twee vragen blijven wel staan:
- Is het zien van sunyata als logisch gevolg van de pratityasamutpada-idee niet wat kort door de bocht?
- Is BoeddhaNatuur echt een niet-nihilistisch synoniem voor sunyata ? En zijn er ook niet heel wat
Mahayana-teksten die BoeddhaNatuur een veel verdergaande (ontologische) betekenis geven,
zoals kan blijken uit het Wikipedia-artikel?

In een volgende post een poging tot antwoord op de meer persoonlijke vraag “Geloof ik dan in de BoeddhaNatuur?” Daarin ook tekstonderzoek in de Pali-Canon over dit concept, want daar is in de Wikipedia-artikelen ook sprake van.

Joop

woensdag 2 november 2011

Monsterverbond

Vooraf
Toen ik een paar weken geleden dit blog weer activeerde heb ik ook wat oude teksten (artikelen en brieven) – van datum van schrijven ervan voorzien – opgenomen. Dat was een klein deel van wat ik geschreven had; het meeste was gedateerd en dus oninteressant geworden.
De kans bestaat dat onderstaand stuk dat over een half jaar ook is; so be it. De reden dat ik het toch ‘publiceer’ is dat er volstrekt geen boeddhistische journalistiek bestaat, slechts heel af en toe, hap en snap, besteden dag- en weekbladen aandacht aan ontwikkelingen in het georganiseerde boeddhisme, en ‘boeddhistische media’zoals BOS en het tijdschrift ‘Boeddha Magazine’ (voorheen ‘Vorm en Leegte’) al helemaal niet. Iemand moet het doen, want openbaarheid is nuttig. En zelf zulke stukken op hun website zetten is bij georganiseerde boeddhisten ook ongebruikelijk.

In de ledenvergadering van de BUN van juni 2011 ging het er heet aan toe. Een voorstel van het bestuur, de relatie met de BOS (Boeddhistische Omroep Stichting) en BZI (Boeddhistische Zendende Instantie, die over geestelijk verzorgers gaat) te herzien, riep heftige weerstand op.
Als oplossing voor het verrezen conflict werd gekozen voor het instellen van een werkgroep.
De voorzitter van de BUN vond het zijn plicht niet te wachten op het resultaat van deze werkgroep, ook gezien de wijze waarop deze geformeerd was (de meeste leden hadden belangen). Hij informeerde het ministerie van Veiligheid en Justitie (die met de BZI te maken heeft) en het Commissariaat van de Media (die toezicht op de BOS houdt) over de ontwikkelingen.
Gevolg was dat er afzettingsprocedure tegen hem gestart werd, de voorzitter trad zelf af en gaf naar aanleiding daarvan een ‘persbericht’ uit (zie www.boeddhistischeomroep.nl/uitzending.aspx?lIntEntityId=1449&lIntType=1&lIntYear=2011 )
De werkgroep heeft eind oktober 2011 een rapport uitgebracht, waarvan ik hieronder een belangrijk deel publiceer. Het rapport wordt zaterdag 5 november tijdens een ledenvergaderingn van de BUN besproken.
Een waarschuwing voor de lezer: in deze rapportage wordt gesproken over “het monsterverbond tussen een aantal ongebonden boeddhisten en enkele sangha’s en de rampzalige gevolgen van hun optreden
Het zou wel eens kunnen dat de schrijvers mij als één van die monsters beschouwen.
Ik beperk me tot het kommentaar dat het (Nederlandse) boeddhisme niet met oppositie om kan gaan.
Geruststellend is de aanbeveling t.a.v. BUN-bestuursleden “Kies geen mensen in het bestuur die activistisch, gedreven en bevlogen zijn” Ik denk dat de Boeddha niet door de ballotage gekomen zou zijn, en de Dalai Lama of Thich Nhat Hanh ook niet.
Nog eens voor de duidelijkheid: het onderstaande is een citaat.


6.1 Verslag en aanbevelingen interviewgroep
De onafhankelijke leden van de werkgroep Lotusbloem hebben een aantal interviews gehouden met de bedoeling om de spanningen in de BUN te onderzoeken en om mogelijke oplossingsrichtingen te bespreken. Deze hebben plaats gevonden in de maanden juni – september 2011. Ze zijn gehouden door Jan Willem Houthof, Aad Verboom, Matthijs Schouten en Marijke Vulink. Omdat Bert Koopmanschap nog slechts kandidaat bestuurslid was en de capaciteit (ivm vakanties ea) anders onvoldoende zou zijn, is in overleg met de voorzitters van de BUN, BOS en BZI besloten dat hij als voldoende onafhankelijk kan worden beschouwd en derhalve tot dit viertal is toegetreden.
In eerste instantie is ervoor gekozen 9 personen te interviewen. De keuze voor deze personen is gemaakt op grond van hun betrokkenheid recent of in het verleden bij het besturen van BUN en/of BZI en/of BOS Acht van de negen personen zijn geinterviewd. Richard de Jong reageerde tot twee maal toe niet op een uitnodiging en daarna heeft hij zich teruggetrokken als voorzitter. De personen die wel geïnterviewd zijn, zijn Gertjan Mulder (directeur BOS), Andre Kalden (waarnemend voorzitter BUN), Artho Jansen (voorzitter BZI), Varamitra (directeur BZI), Rinus Laban (secretaris BUN), Michel Dingarten (bestuursvoorzitter BOS), Wanda Sluyter en Francisca Boel (voormalig voorzitter BUN). Er is in de werkgroep gesproken over een uitbreiding van het aantal interviews na de 1e ronde, maar binnen het gegeven tijdsbestek bleek dat niet mogelijk. Het lag in de bedoeling van de werkgroep om ook schriftelijke informatie bij de analyse te betrekken. Binnen het gegeven tijdsbestek is dat beperkt gebleven tot het inzien van stukken die door de geinterviewden tijdens het interview getoond werden. In het onderstaande vindt u op hoofdlijnen een overzicht van de informatie uit deze interviews. Om de vertrouwelijkheid van de gesprekken te waarborgen is deze informatie thematisch geordend en vindt er geen verwijzing naar specifieke interviews plaats. Het eerste deel is vooral een beschrijving van de situatie in de zomer van 2011. De delen daarna gaan in op de in het kopje genoemde onderwerpen. Zonder volledig te willen zijn, zijn de verschillende visies die de werkgroep tegenkwam bij deze onderwerpen benoemd en naast elkaar gezet Getracht is om een onderscheid te maken tussen feiten en ervaringen zoals deze uit de interviews naar voren kwamen en aanbevelingen. Deze aanbevelingen worden vervolgens in een apart afsluitend hoofdstuk geresumeerd. Met name deze aanbevelingen zijn vervolgens besproken met de (vice)voorzitters van de 3 organisaties.

De 5 thema’s
Thema 1: De algemene ledenvergadering van 11 juni 2011.
Dit verslag begint met een schets van de situatie die we aantroffen tijdens de ALV van 11 juni jl. Tijdens die ALV is onze commissie ingesteld. Derhalve is dat het startpunt van ons onderzoek. Hoe was m.a.w. de situatie ten tijde van de ALV en wat is daaraan vooraf gegaan?
Na de verkiezing van Richard de Jong als voorzitter van het BUN bestuur heeft hij, meestal samen met de secretaris , diverse gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van BOS en BZI en later met vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie, en het Commissariaat van de Media. Deze gesprekken zijn niet gevoerd op basis van een besluit van de ALV. Ook was ALV hierover niet geïnformeerd. Deze gesprekken zijn daarbij niet vooraf inhoudelijk afgestemd met de BOS. De angst dat die gesprekken schade toegebracht hadden aan (de geloofwaardigheid en het vertrouwen in) BOS en BZI was aanwezig bij een deel van de ALV in juni 2011 en is in de brief aan de ALV door BOS en BZI nadrukkelijk beschreven. Daarnaast heeft het BUN-bestuur voorstellen gedaan aan BOS en BZI waarin de facto werd voorgesteld om de beide stichtingen in hun huidige vorm op te heffen.
Tijdens die ALV verzorgde de voorzitter een presentatie over zijn beleid ten aanzien van BUN, BOS en BZI.
Een ander deel van de leden van de ALV had tijdens de juni vergadering de indruk dat er door BOS en BZI in het verleden onvoldoende openheid was gegeven over hun handelen en dat het noodzakelijk was dat hiertegen actie werd ondernomen, zodat deze informatie bekend zou worden binnen de BUN. Deze wens werd mede ingegeven omdat het al jaren rommelt tussen de diverse BUN-besturen en de BOS.
Er werd daarom besloten niet te stemmen over de voorstellen (zie notulen ALV 11 juni 2011). Unaniemwerd door de ALV besloten tot het instellen van een commissie, waarbij ook vertegenwoordigers van BOS en BZI zouden worden opgenomen. Het BUN bestuur steunde de instelling van een onderzoekscommissie en liet zich daarin vertegenwoordigen door kandidaat bestuurslid Bert Koopmanschap. Expliciet is niet gekozen voor een commissie met externen vanuit de overweging dat een volstrekt onafhankelijke commissie niet samen te stellen zou zijn.
De commissie heeft vervolgens in haar eerste overleg de opdracht uitgewerkt en besloten dat de onafhankelijke leden (dus zonder de vertegenwoordigers van BOS en BZI) de interviewcommissie zouden vormen. Er werd door de volledige commissie besloten dat daartoe ook het kandidaat bestuurslid in het BUN bestuur deel zou nemen.

Thema 2: Verhouding BUN – BOS - BZI
Thema 2 gaat over de oprichting van BOS en BZI vanuit de BUN. Daarbij doet zich het probleem voor dat vanuit een pure vrijwilligersorganisatie als de BUN, met niet betaalde bestuursleden, die veelal dit werk in hun vrije tijd doen,een organisatie voortspruit, waarin betaalde krachten werken, die veelal niet alleen meer tijd hebben, maar ook makkelijker toegang hebben tot informatiebronnen. Dat geeft de nodige wrijvingen tussen de niet-professionele moeder en de professionele en deskundige dochters. Je zou hier ook al aanbevelingen kunnen doen: Enerzijds dient moeder te voorkomen dat ze een leidende rol claimt jegens de dochters, want dat geeft alleen maar irritatie bij de dochters. Anderzijds dienen de dochters respect te tonen naar de moeder en moeder te informeren en consulteren. Daar de moeder een veelal aanzienlijke informatieachterstand heeft t.o.v. de dochters en het door de dochters bestreken veld maar zeer beperkt kan overzien, staat het de dochters overigens zonder meer vrij gemotiveerd van adviezen van de moeder af te wijken. In wezen is het een ragfijn spel, waarin moeder de dochters de ruimte moet geven voor een eigen beleid, en de dochters vanuit respect de moeder informeren en consulteren.
Een thema dat regelmatig terugkwam in de gesprekken was de oprichting van BOS en BZI en de aard van de samenwerking met de BUN.
Zowel de BOS als de BZI zijn ontstaan vanuit de BUN. De andere aard van deze organisaties, nl een ander wettelijke kader en financiering, leidde tot lastige situaties bv tot uiting komend in het ontbreken van ondersteuning van de BUN bestuurders t.o.v. betaalde ondersteuning van de BOS bestuurders.
Vanuit de BOS werd door sommigen in de eerste jaren na de oprichting eenzelfde probleem ervaren nl dat zij een vorm moest vinden voor het andere wettelijk kader dan de BUN met daarbij behorende eisen. Er werd daarom voortvarend gewerkt aan een professionele organisatie met een eigen toezichthouder en een eigen organisatie van de achterban (PAR). Een deel van de ALV ervaarde dat als dat de BOS zich los maakte van de BUN. Zowel van het toezicht van het bestuur als van de ALV. Personen binnen de BOS geven aan dat zij expliciet het contact met de BUN gezocht hebben en daar onvoldoende gehoor kregen.
Eén van de onderwerpen, waarbij het verschil tussen professionele en vrijwillige medewerkers zichtbaar werd, was toen de BOS geconfronteerd werd met acties van de individuele boeddhisten. De BOS vroeg dwingend om steun van het bestuur van de BUN. Ze vroeg om actie van bestuur en ALV van de BUN om deze acties te stoppen. Een situatie waar het BUN bestuur ook last van had en zich niet tegen opgewassen voelde. Over een wijze van aanpak en hoe die eruit zou kunnen zien, is echter nauwelijks gesproken.
Bij het bestuur van de BZI is er verbazing over de aanvankelijke desinteresse voor het werk van de BZI vanuit bestuur en ALV. Anders dan bij de BOS kwam het initiatief voor het aanstellen van Boeddhistisch Geestelijk verzorgers niet van de BUN maar van het Ministerie van Justitie (D.I.) Al vrij snel na de oprichting van een apart bestuur voor de BZI (een verplichting van het ministerie), is met het toenmalige bestuur afgesproken dat het BUN-bestuur tegelijk met de ALV-vergadering zou worden geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen de BZI. Feit is dat er verschillende visies zijn over verkregen informatie en in hoeverre die verstrekt is.
Het bestuur van de BUN drong er bij BOS op aan de afgesproken informatieverplichting door beide organisatie na te komen. Er bestaat verschil van mening over in hoeverre dit tot stand gekomen is. Deze situatie versterkte bij de opvolgende besturen van de BUN de twijfels over het functioneren van BOS en BZI t.a.v. de financiële en organisatorische gang van zaken. Specifiek voor de BZI kwam daarbij dat door het bestuur van de BZI initiatieven werden genomen tot het opzetten van een opleiding tot boeddhistisch verzorgen zonder dat het BUN bestuur hierin werd gekend.

Thema 3: Negativiteit
Thema 3 gaat over de negativiteit vanuit de BUN-achterban naar de bestuurders van BUN, BOS en BZI. Het gaat om het monsterverbond tussen een aantal ongebonden boeddhisten en enkele sangha’s en de rampzalige gevolgen van hun optreden. Natuurlijk mag kritiek geuit worden, maar de manier waarop dat is gebeurd ging alle perken te buiten (zoals het bestoken van bestuursleden met mail en telefoon), is zeer schadelijk geweest, heeft vele goedwillende bestuursleden het leven vergald en een effectief bestuur onmogelijk gemaakt. Wat dit betreft kunnen we niet duidelijk genoeg zijn. Er moet gewerkt kunnen worden vanuit positiviteit, en niet vanuit negativiteit.
De negativiteit moet stoppen. Een belangrijke manier waarop het stoppen van de negativiteit gerealiseerd kan worden, is door meer bestuurlijke kracht te tonen: dat zullen de besturen gezamenlijk moeten doen, zonder dat er een wig gevormd wordt door eenlingen, zoals dat in de afgelopen periode is gebeurd. Gezamenlijk moet worden uitgestraald dat de meerderheid van de ALV beslist. Iedereen die zich daar niet aan conformeert diskwalificeert zich om mee te doen aan de besluitvorming. Hierbij dient nog een belangrijk onderscheid gemaakt te worden tussen leden en niet-leden. Leden maken onderdeel uit van het beslissingsproces, niet-leden kunnen alleen informatie krijgen en aan hen dient verder niet onevenredig veel tijd besteed te worden.
Door de betrokken sangha’s en een aantal ongebonden boeddhisten werd steeds beweerd dat het ging om het zuiver boeddhistisch handelen van zowel BOS, BZI en BUN bestuurders. Dat werd door betrokkenen in twijfel getrokken c.q. betwist. Twijfels werden geuit over integriteit.
In sommige interviews werd geopperd dat er een relatie was tussen deze groep en ex voorzitter Richard.

Thema 4: BUN-bestuur
De BUN is een vereniging met sangha’s als leden. Een vereniging dient de belangen van haar leden te behartigen. Dat is de kerntaak van de BUN.
De overheid merkt de BUN aan als de vertegenwoordiger van het boeddhisme, een van de religieuze hoofdstromingen, in Nederland. Het grote aantal aangesloten sangha’s die met elkaar het brede scala aan boeddhistische stromingen vertegenwoordigen, rechtvaardigt dat. Aan ieder van de vertegenwoordigers van de hoofdstromingen, en dus ook aan de BUN, kent de overheid rechten toe. De BUN heeft de uitvoering van die rechten gedelegeerd aan BOS en BZI. Omdat de financiële middelen door de overheid verstrekt worden, dienen BOS en BZI over de besteding van die middelen verantwoording af te leggen aan die overheid.
Anders dan in Duitsland verstrekt de overheid geen gelden aan de moederorganisatie zelf. De BUN heeft dan ook nauwelijks financiële middelen. De BUN is dus enerzijds de peiler waarop BOS en BZI drijven, anderzijds een pure vrijwilligersorganisatie die gezien de minimale financiële middelen geen invulling kan geven aan een leidende rol. Het gebrek aan inzicht in c.q. erkenning van deze situatie en de gevolgen die de verschillen hebben voor activiteiten en verantwoordelijkheden en dus voor onderlinge samenwerking leidt tot talloze complicaties en spanningen. De spanningen ontstaan, omdat de rolverdeling niet duidelijk is en er dientengevolge geen goede afspraken gemaakt zijn tussen BUN en BOS en BUN en BZI.
Zo heeft de overheid op grond van wetgeving de BUN vanuit haar hoedanigheid als vertegenwoordigende koepelorganisatie een positie als zendgemachtigde gegeven. De overheid stelt de BUN daarbij verantwoordelijk voor de delegatie van de operationalisering van die rechten zoals in de wet bedoeld. Het is dus vanuit die door de overheid gegeven positie dat de BUN een eindverantwoordelijkheid draagt m.b.t. de uitvoer van de delegatie-overeenkomst, zowel richting haar achterban (die het ontvangen van die rechten legitimeert) als richting maatschappij (die deze rechten geeft en financiert). Simpelweg stellen dat deze eindverantwoordelijkheid met een delegatie overgedragen is, en dus geheel bij de BOS ligt, is onjuist. Waarover in de loop der tijd discussie is ontstaan tussen BOS en BUN-bestuur is of, en zo ja in welke mate, de BUN als vereniging(eind)verantwoordelijk is voor het feit dat de producten van de BOS binnen het wettelijk kader vallen, en in welke mate het BUN-bestuur (eind)verantwoordelijkheid draagt op operationeel gebied en hoe daar invulling aan te geven. Maar als het om verantwoordelijkheden gaat, dient de BUN te onderkennen, dat zij geen verantwoordelijkheid hoeft te nemen voor de wijze waarop BOS (en BZI) de aan hen gedelegeerde taken uitvoeren. En BOS (en BZI) dienen te beseffen, dat zij de BUN niet verantwoordelijk mogen houden voor zaken waar de BUN geen invloed op kan hebben, gezien haar positie of gezien het ontbreken van middelen. Zolang dat besef ontbreekt, zijn de wrijvingen legio.
Voor wat de relatie met de sangha’s betreft dient het BUN-bestuur zich te realiseren dat ze de taak heeft de belangen van haar leden te behartigen en dat ze niet de dharma tot taak heeft. De BUN dient zich te richten op het bevorderen van de samenhang tussen de sangha’s. De BUN kan een bindend element zijn tussen de sangha’s.
Het bestuur van de BUN kent al jaren een sterke wisseling van bestuursleden en vertegenwoordigers van de leden naar de ALV toe. Bijzonder is het ontstaan en faciliteren van het ontstaan van BOS en BZI. De relatie tussen deze drie organisaties kenmerkt zich al jaren door het praten over rechten en plichten. Noch het elkaar gunnen van een eigen rol noch het vormgeven van samenwerking is door de interviewgroep gesignaleerd.

4.1 Korte schets van de juridische verschillen
De BUN is een vereniging met een ALV en een bestuur, dat alleen uit vrijwilligs bestaat. Het bestuur heeft uitsluitend een statutair recht op vergoeding van de onkosten.
BOS is een stichting gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) met eigen toezichthouders en een eigen organisatie van de achterban (PAR).
De BZI is een stichting met vrijwillige bestuurders, die mensen ‘zendt’ richting het Ministerie van Justitie. Na zending vallen deze mensen voor het overgrote deel onder de verantwoordelijkheid van Justitie en houdt de BZI slechts marginaal toezicht en dan vooral vanuit een boeddhistische invalshoek. Het vrijwillige bestuur krijgt geen onkostenvergoeding. De overige bestuurskosten komen ten laste van de BUN.

Thema 5: De leden, sangha’s en persoonlijke verhoudingen
Zonder draagvlak bij de leden opereert een verenigingsbestuur in het luchtledig. De leden hebben vele wensen, maar zijn niet of onvoldoende bereid gebleken daadwerkelijk aan het werk van de BUN bij te dragen. Enerzijds leidt dit tot een grote beleidsvrijheid van het BUN-bestuur, want ze opereren per slot in een vacuüm. Anderzijds heeft dat het risico dat persoonlijke ambities een exorbitante rol gaan spelen, zonder dat tijdig wordt afgeremd. Door het gebrek aan participatie door de sangha’s is er ook een groot verloop onder de bestuursleden, want als je niet gedragen wordt, valt veelal de animo weg. Betrokkenheid van de leden bij het werk van de BUN is daarmee één van de grote opgaven voor de toekomst.

In meerdere interviews werd de sterke rol van met name de BUN voorzitters genoemd. Ook het rouleren van die BUN bestuursleden naar een functie bij BOS en BZI. Daarbij werd opgemerkt dat in het verleden het aantal actief betrokkenen bij de BUN minimaal was. Het leek daarom voor de hand te liggen en soms zelfs de enige mogelijkheid te zijn voor functies bij BOS en BZI uit dezelfde beperkte groep te kiezen. Door anderen werd ditzelfde feit negatief gewaardeerd.
Meerdere keren kreeg de interviewgroep de indruk dat het bestuurlijk spel tussen BUN, BOS en BZI persoonlijk werd gespeeld met te weinig aandacht voor de functies. Een aantal mensen voelt zich in hun functies persoonlijk beschadigd. Opvallend daarbij is dat de voormalig vrijwillig bestuurders, die een overgang hebben gemaakt naar BOS en BZI nu vanuit die nieuwe positie zich niet lijken te kunnen verplaatsen in de positie van de vrijwillige BUN bestuurders. Of in ieder geval niet tot een goede samenwerkingsrelatie kunnen komen
Binnen de interviewgroep hebben we ons afgevraagd hoe het kan dat mensen elkaar binnen een boeddhistische setting met goede bedoelingen zo kunnen kwetsen. Daarbij zagen we veel idealistische, bevlogen en gepassioneerde mensen.
Sangha´s rekenen de Dharma tot hun taak. Zij zijn voornamelijk naar binnen gericht d.w.z. niet op de maatschappij gericht. De beoefenaars op hun leraar, de leraar op zijn leerlingen. De BUN is gericht op de samenhang tussen de sangha´s en naar buiten op de maatschappelijke taken.
Als aandachtsgebieden voor de BUN zijn bijvoorbeeld te onderscheiden:
* BOS
* BZI
* Interreligieuze contacten
* Opleidingen en Scholen
* Hospice
De non participatie van leraren m.b.t. het bestaan en het functioneren van de BUN werd door enkelen als een risico gezien. Dit is één van de factoren waardoor het BUN bestuur los kan gaan functioneren van de sangha´s. Van belang is dat de ALV leden de band met de sangha’s kunnen versterken dan wel verzwakken. Borging van het contact met de sangha´s garandeert een bestuur dat namens de sangha’s opereert. Gevaar is anders dat voorzitters hun eigen koers bepalen. Een aantal voorzitters heeft geprobeerd dit contact met de sangha’s te organiseren. Wij kunnen alleen maar vaststellen dat dit niet is gelukt. Het zou aanbeveling verdienen als ook de leraren zich minder exclusief op hun eigen sangha richten, en meer verantwoording zouden nemen voor de samenhang van de diverse sangha’s en voor de ontwikkeling van het boeddhisme in Nederland als geheel.
Als BUN zijn we nog niet volgroeid. De BUN zou meer een platform kunnen zijn voor het uitwisselen van ervaringen tussen de sangha´s. Het is bijzonder dat stromingen met elkaar in contact komen. En elkaar weer ontmoeten.
In die zin worden de ervaringen van de afgelopen jaren door de commissie gezien als mogelijke groeistuipen. Die doen pijn. Geconstateerd wordt een groot verantwoordelijkheidsgevoel bij alle betrokkenen. Van daaruit werd steeds meer tijd gestoken is diverse onderwerpen, niet altijd met een positief resultaat.
Tot slot geven wij aan, en dan zijn we al flink in de richting van aanbevelingen terecht gekomen, welke competenties we zien als noodzakelijk voor BUN bestuurders:
Bestuurlijke ervaring, laat weten welke toekomstvisie je hebt, communicatieve vaardigheden, verbindend, motiverend. Evenwichtig, loyaliteit, gemotiveerd maar niet bevlogen.

Aanbevelingen
Aanbeveling 1: Selecteer bestuurders op bestuurlijke vaardigheid, loyaliteit, evenwichtigheid en communicatieve eigenschappen.

Aanbeveling 2: Kies geen mensen in het bestuur die activistisch, gedreven en bevlogen zijn. Die eigenschappen – hoe verdienstelijk op zich ook - verstoren het delicate evenwicht tussen algemeen en deelbelang, tussen bestuur en leden en tussen besturen en uitvoering.

Aanbeveling 3: Formeer een commissie van leraren aan wie periodiek vragen door BUN, BOS en BZI worden voorgelegd over actuele maatschappelijke kwesties. Die kwesties kunnen betrekking hebben op politiek en ethische onderwerpen, maar dienen met name gericht te zijn op verbetering van de onderlinge samenwerking tussen de sangha’s en op verbetering van de communicatie tussen de sangha’s en BUN, BOS en BZI.

Aanbeveling 4: De leraren zullen in hun sangha’s meer aandacht vragen voor de onderlinge samenwerking tussen de sangha’s en zullen nagaan welke sanghaleden een bijdrage zouden kunnen leveren aan bestuurs- dan wel uitvoeringstaken op landelijk niveau.

Aanbeveling 5: De leraren zullen er op toezien, dat bestuursleden de sangha op de ALV vertegenwoordigen.

Aanbeveling 6: De sangha’s zeggen hun steun toe aan het bestuur van de BUN. In geval van negatieve kritiek zal de leraar daarover met de sanghaleden in gesprek gaan. Als de leraar van oordeel is dat de kritiek een kern van waarheid lijkt te hebben zal hij/zij daarover contact opnemen met leden van het bestuur van de BUN om navraag te doen en tot een open vorm van communicatie te komen.

Aanbeveling 7: Het verdient aanbeveling afspraken te maken over de wijze van communicatie tussen de besturen van BUN, BOS en BZI. Voor welke zaken kan email worden ingezet? Wanneer verdient het aanbeveling om de telefoon te pakken? Welke kwesties verdienen een gesprek onder vier ogen? En in welke gevallen verdient het aanbeveling dat besturen met elkaar om de tafel gaan zitten?

Aanbeveling 8: Stel een communicatieplan op over de wijze van communiceren met de pers in geval van negatieve uitingen in de pers.

Aanbeveling 9: Informatie. BOS en BZI informeren het BUN-bestuur periodiek volgens een door BUN, BOS en BZI nader uit te werken schema. BOS en BZI informeren voorts de ALV over het voorgenomen beleid op de voorjaarsvergadering, en over het gevoerde beleid op de najaarsvergadering.

Aanbeveling 10: Consultatie. BOS en BZI consulteren het BUN-bestuur over voorgenomen plannen tot fusie, relevante beleidsaanpassingen en benoemingen.

Aanbeveling 11: Participatie. De voorzitter van de Participatieraad van de BOS wordt door het BUN-bestuur benoemd na consultatie van het BOS-bestuur. De leden van de Participatieraad worden door het BOS-bestuur benoemd na consultatie van het BUN-bestuur. De voorzitter van de Participatieraad heeft geen zitting in het BOS-bestuur.

Aanbeveling 12: Begrensde autonomie. De besturen van BOS en BZI zijn autonoom. Afgezien van informatie, consultatie en participatie als voornoemd bepalen zij op welke wijze hun organisaties bestuurd worden. Bij afwijking van adviezen van bestuur dan wel ALV van de BUN wordt die afwijking gemotiveerd in het jaarverslag.

Aanbeveling 13: Overigens is het hierbij van belang om een onderscheid te maken tussen negativiteit bij leden en bij niet-leden.
Het is aan het BUN-bestuur om de BUN als koepelorganisatie te besturen binnen de kaders die de ALV daarvoor aangeeft. Daarbij is het onder meer de verantwoordelijkheid van het BUN-bestuur toe te zien op de invulling van de overeenkomsten die zij met derde partijen namens de ALV sluit. Dit toezicht dient plaats te vinden op een wijze waarin de ALV zich kan herkennen.
Waarin het bestuur zich realiseert dat het streven naar het zuiver handelen en andere belangrijke uitgangspunten van het Boeddhisme in onze gezamenlijke beoefening zich per definitie niet laten vertalen naar een organisatie of de samenwerking tussen organisatie.